Verlichting

Verlichting

Hieronder wordt verstaan alle installaties bedoeld voor het verlichten van ruimten in gebouwen.

  1. Kienspaan/-hout, biezen en brandhout
  2. Toortsen, fakkels en flambouwen
  3. Kaarsen (vet en was)
  4. Open vuur (verschillende brandstoffen)
  5. Olielamp
  6. Gaslamp (incl. leidingwerk)
  7. Elektrische lamp (incl. leidingwerk)

Het is de bedoeling van de hierboven genoemde vormen van verlichting de historische ontwikkeling in tekst, beeldmateriaal en tijdlijnen verder uit te werken en via deze website inzichtelijk te maken.

Enkele belangrijke jaartallen in relatie tot de historische ontwikkeling van verlichtingsinstallaties (de opsomming is niet-limitatief en in ontwikkeling)

  • Vuurtorens; Een vroege, relatief grootschalige en destijds belangrijke vorm van verlichting vinden we bij vuurtorens. Hiervoor werden door de eeuwen diverse brandstoffen ingezet. Tot 1600 gebruikte men hout en turf; materialen met een korte brandduur. Na 1600 ging men over op kolen, waarmee een langere brandduur kon worden gerealiseerd. In de 19e eeuw diende olie als voornaamste bron voor verlichting. Aan het begin van de 20e eeuw deed ook hier elektriciteit
    zijn intrede.
  • XIXB; een keerpunt in de wijze van verlichten. Daarvoor was de wijze van verlichten nogal primitief, namelijk met kienhout, kaarsen en olie.
  • Ca. 1820; rond deze tijd kwamen lampen in gebruik. Eerst de gewone olielamp, daarna verbeterde versies van de olielamp in de vorm van de Zwitserse lamp (of Argandse of Argandlamp), de carcellamp en de moderateur(lamp), en vervolgens de camphinelampen.
  • 1837; tot in de jaren veertig van de 19e eeuw was er in Europa, met uitzondering van Engeland, geen sprake van een grote verbreiding van gaslicht. In 1837 waren er in Nederland pas drie gasfabrieken.
  • 1840; uitvinding van de gloeilamp door de Engelse arts en chemicus Joseph Wilson Swan.
  • 1850; winning van aardolie in de VS waarmee ook bruikbare lampolie werd gemaakt.
  • 1850-1870; doorbraak toepassing van gaslicht. In de tweede helft van de 19e eeuw was gaslicht overal in Nederland verkrijgbaar, maar na de opkomst van de gloeilamp in de eerste helft van de 20e eeuw verdwijnt het gaslicht definitief.
  • 1859; begin van de moderne olieindustrie met het Pennsylvania-olieveld in de VS. De hier gewonnen petroleum werd naar Europa verscheept in blauwe eikenhouten vaten.
  • 1859; komst van petroleumlampen.
  • XXA; opkomst van de gloeilamp.
  • Tussen 1914 en 1920 werden in bijna alle provincies provinciale elektriciteitsbedrijven opgericht.
  • Ca. 1930; rond deze tijd was de elektrificatie van Nederland nagenoeg voltooid. Aanvankelijk was men aangewezen op een eigen generator en accumulator, maar van lieverlee beschikte heel Nederland over een aansluiting op het elektriciteitsnet.
  • 1935; Presentatie van de fluoresentiebuis (in de volksmond de tl-buis = afkomstig van: tube luminescent) in Cincinnati (USA) door General Electric.
  • 1937; Presentatie van de fluoresentiebuis (in de volksmond de tl-buis = afkomstig van: tube luminescent) door Osram op de wereldtentoonstelling in Parijs.
  • 1939; doorbraak bereikt door minister J.W. Albarda voor het koppelen van provinciale elektriciteitsnetten met behulp van een 150 kV-Koppelnetwerk
  • 1945; aanleg van het 150 kV-Koppelnetwerk is gereed en in gebruik genomen.
  • 2013; de gloeilamp mag sinds 2013 niet langer in de Europese Unie worden ingevoerd of geproduceerd voor huis-tuin-en-keuken-verlichtingsdoeleinden.
Nieuwsbrief
Willard van Reenen

Nieuwsbrief #05

De vijfde nieuwsbrief over historische installaties, gereedschappen/ werktuigen en machines is uit. Inhoudsopgave nieuwsbrief: VOORWOORD ONTWIKKELINGEN OP DE WEBSITE – reacties van lezers HISTORISCH GEREEDSCHAP

Lees verder »